Op 5 juni ontving de gemeente een aanvraag voor een kapvergunning voor een esdoorn op het adres Gazoorweg 2 in Vorden. De paarden van de eigenaar ondervinden last van de esdoorn. Die bevat giftige stoffen.
Van de ongeveer 100 soorten esdoorns in Nederland zijn de gewone esdoorn, de Noorse esdoorn en de veldesdoorn de meest voorkomende. Van deze drie kan de eerste inderdaad de giftige stof hypoglycine bevatten. Deze is voor paarden gevaarlijk.
De eigenaar wil een nieuwe boom planten die deze stof niet bevat.
De kapaanvraag is openbaar gemaakt op 8 juni.
Op 25 juli besluit de gemeente de kapvergunning te weigeren. De gemeente vroeg advies bij
de universiteit van Wageningen. Deze concludeert dat het niet noodzakelijk is om de aangevraagde esdoorn te vellen. De faculteit Diergeneeskunde onderzochten de sterfte van paarden ten gevolge van atypische myopathie. Deze ernstige spieraandoening kan optreden na het eten van esdoornbladeren, -zaden en/of -spruiten waarin de giftige stof hypoglycine A zit.
In 278 monsters van de drie meest voorkomende esdoornsoorten in Nederland hebben zij
onderzocht in welke soorten het gif wel of niet voorkwam. In alle zaden, bladeren en
spruiten is de concentratie hypoglycine A gemeten. Bij de gewone esdoorn werd
het gif aangetroffen. Bij de veldesdoorn en de Noorse esdoorn was dat niet het geval, die
kunnen in principe zonder bezwaar rondom een weide of paddock staan.
Voor eigenaren van paarden met esdoorns rond het weiland is het dus belangrijk om
te weten met welke esdoornsoort ze te maken hebben. Daarbij betekent de aanwezigheid van hypoglycine A in de gewone esdoorn nog niet dat deze esdoornsoort per definitie onveilig is. Er zijn namelijk vele duizenden weides met gewone esdoorns eromheen waar de paarden niet ziek worden. Ook de hoogte van de concentratie hypoglycine A bleek niet veel te zeggen over het ziek worden van paarden. Er spelen dus mogelijk nog meer factoren een rol bij het ontstaan van de aandoening.
In West-Europa sterven jaarlijks vele honderden paarden aan atypische myopathie. Vroeger stierven vrijwel alle paarden aan deze aandoening. Tegenwoordig wordt de aandoening eerder onderkend en sneller behandeld. Toch is het percentage dieren dat er aan sterft nog steeds 70%. Voorkomen van de ziekte is dus van zeer groot belang. De onderzoekers adviseren om
paarden, die volledig weidegang krijgen in een wei waar gewone esdoorns omheen staan, in het najaar altijd ruim voldoende goede kwaliteit ruwvoer bij te voeren (op een droge plek neerleggen) en een schuilmogelijkheid te bieden. Verder kan men de weide blad- en zadenvrij maken door bijvoorbeeld de wei te verkleinen met schrikdraad om zo de afstand tot de bomen groter te maken. Zo nodig kan men, bijvoorbeeld met een bladblazer, bladeren en zaden verwijderen. Bij een storm is het ook verstandig de paarden binnen te houden of binnen te zetten tot de afgewaaide takken, bladeren en de zaden zijn verwijderd. Met het oog op het welzijn van de paarden is het natuurlijk beter om tijd en energie stoppen in het bladvrij
houden van de wei in plaats van de paarden langdurig op stal te houden.
Het besluit van de gemeente is op 3 augustus openbaar gemaakt.